De koorddans van Marguerite Duras
Er is weinig zo verhelderend als af en toe eens duchtig in het ongelijk gesteld worden. Het rekt onvermoede mogelijkheden als een koord tot maximale spanning op. Als je geluk hebt, loopt er een koorddanser met een lange horizontale stok in de handen behendig balancerend overheen en toont je wat er mogelijk is. Je staat met je voeten op de grond en kijkt licht verongelijkt over je ongelijk maar vooral bewonderend op naar wat er allemaal kan.
Ik was er al een hele tijd koppig van overtuigd dat een schrijver liefst niet expliciet uit het eigen arsenaal van levenservaringen put om poëzie en proza te stofferen. Veel uitdagender, wijzer, vruchtvoller en wat nog al niet leek het me het eigen leven als overtollig vlees van de botten te verwijderen, om zo al schrijvend door het merg en been van taal en leven te gaan. Wellicht een restant van een opvoeding in een katholieke nonnenschool en van een gezonde interesse in mystieke literatuur, deze overtuiging dat het ‘ik’ afgeschud dient te worden. Een tegendraadsheid tegen de eigen tijd ook, want onze tijdsgeest heeft wel heel veel ‘ik’ om het lijf: graven in het eigen ik, blootgeven van het eigen leven, te koop lopen met de eigen gevoelens, het is alles heel gewoon geworden.
Ik kwam mijn overtuiging dat het beter is al dat ge-ik achterwege te laten overal tegen. Zoals dat meestal gaat met overtuigingen. In de vorige posting meldde ik een aantal van die rencontres met een vaste overtuiging.
Maar toen begon ik aan het oeuvre van Marguérite Duras (1914-1996). Duras schreef romans en filmscenario’s, veelal semi-autobiografisch tot geheel autobiografisch. Velen zullen haar kennen van het filmscenario voor Alain Resnais’ film Hiroshima mon amour uit 1959. Meulenhoff bracht de laatste jaren een paar nieuwe vertalingen van haar werk uit, o.a. De minnaar en De pijn. In De pijn beschrijft Duras het wachten op de terugkeer uit een concentratiekamp van haar man, de schrijver Robert Antelme. Nu las ik wel eerder autobiografische werken waarin schrijnende levenservaringen of pijnlijke tijden vanuit de ik-persoon verhaald worden, maar nooit op zo’n buitengewone ik-zonder-ik manier als Duras dat doet. Ze slaagt erin het ikgehalte te laten verdwijnen in een continue stroom van intensiteit die het eigen ik overstijgt. Het geschrevene van een in leven, liefde en dood ondergedompeld ik, Een koorddanser. Wie meer wil weten over de intensiteit die in haar werken onlosmakelijk met het schrijven zelf verbonden is, vindt in Schrijven haar hortend relaas over het onmogelijke van het schrijven, de pijn ervan, het voortdurende koorddansen.
Het is moeilijk uit deze schrijfnotities een paragraaf te kiezen als voorbeeld van de intensiteit waarmee ze schrijft en waarmee ze over het schrijven schrijft. Alle paragrafen lijken daarvoor in aanmerking te komen. Lezers voor wie literatuur entertainment is, zullen terleurgesteld zijn. Duras schrijft alsof haar leven ervan afhangt en entertaining is het nooit:
‘Er bestaat een waanzin van het schrijven die op zichzelf bestaat, een uitzinnige waanzin van het schrijven maar dat betekent niet dat je aan waanzin ten prooi bent. Integendeel.
Schrijven is het onbekende. Voordat je gaat schrijven heb je geen notie van wat je zult gaan schrijven. En dat in volstrekte luciditeit. Het is wat je niet weet van jezelf, van je hoofd, je lichaam. Schrijven is niet eens een vorm van nadenken, het is een soort vermogen dat je hebt naast wat je bent, parallel daaraan, van iemand anders die te voorschijn komt en naar voren treedt, onzichtbaar, tot denken, tot woede in staat, en die soms door zijn eigen toedoen gevaar loopt er het leven bij in te schieten. (…)
Het geschrevene komt aan als de wind, het is naakt, het is inkt, het is het geschrevene, en het is vergankelijker dan al het andere vergankelijke in het leven, niets is vergankelijker, behalve dat ene, het leven.’