Pleisters en verbanden
Een aantal dagen geleden nog eens geprobeerd een roman te lezen, of alleszins iets van die strekking. Joodse schrijvers hebben altijd een aantrekkingskracht uitgeoefend, en ook nu ik geen romans meer lees, merk ik dat Joodse filosofen een magnetisch trekje voor hebben. Hun fascinatie met het boek zal daaraan niet vreemd zijn. Toen ik Verzen van het leven en de dood van Amos Oz in de boekhandel zag, leek me de titel geheel te passen in de eerbied voor boek en wijsheid die zo eigen is aan de Joodse traditie. Een titel om van te watertanden en als er op de achterflap staat dat Oz een schrijver van duizelingwekkende genialiteit is – nja een zekere commerciële subtiliteit is nooit veraf – en de binnenflap o.a. een beschouwing van het schrijverschap belooft, welaan dan.
Dat de man erg goed kan schrijven, is meteen duidelijk, maar tot mijn teleurstelling begin ik me na een blad of 10 al af te vragen of ik het boek wel zal uitlezen. Er waait een herkenbare schrijverszelfironie in de stukjes over het schrijverschap, en de zure geur van ego is ook nooit weg. De rest van het verhaal doet zich luchtig voor als pure verbeelding, fijnzinnig en scherp geschreven, maar bekoren kan het me niet. Waarom dan toch niet? Ik ben geërgerd over mijn gebrek aan leeslust, en na een 40-tal bladzijden doe ik het mooie boekje dicht. ‘Wat heeft poëzie dat proza niet heeft’, leg ik in de mond van de intelligente man op de achterflap. Hij kruist zijn armen en kijkt me lichtironisch aan als kende hij alle antwoorden al. Ik herinner me een scène uit een film van een eeuwigheid geleden waarin de keizer-tijdgenoot van Mozart op de vraag wat er aan Mozarts werken scheelt, misnoegd grommelend en oliedom ‘too many notes’ antwoordt.
Teveel letters, nee dat kan het antwoord niet zijn. Nochtans is het gebalde van poëzie inderdaad een van de aantrekkingspolen ervan. Vroeger, toen ik nog romans las, stootte een neveneffect van dat gebalde in de poëzie me af: de neiging naar het onverklaarbare, het minder makkelijk leesbare vond ik te vaak een vorm van aanstellerij om poëzie onbevooroordeeld te kunnen lezen. Tot ik o.a. Eliot en Plath ontdekte en hun taal als bedekte of onbedekte wonden herkende. Wonden van het zelf, maar vooral wonden van de wereld. De taal in het oog van de strijd: in de dubbele rol van wapen en kwetsbaar te behoeden gegeven. Het heeft nog ettelijke romans en verslapen tijd geduurd voor ik zelf begon te dichten. Het willen uitbenen, het geconcentreerde zoeken, een heftigheid die ik nu ook als lezer met me mee sleep, belet me nu het genot van de roman. Misschien moet ik opnieuw Dostojevski lezen. Een gebrek aan heftigheid en intensiteit kun je hem niet verwijten.
In een vlaag van enthousiasme nam ik in de boekhandel ook Een verhaal van liefde en duisternis mee van Oz. ‘Grootse literatuur. Een magistraal boek’ staat er op de achterflap en bij her en der grasduinen in dit ongelezen boek vermoed ik intuïtief nog meer dat het om het werk van een groot schrijver gaat. De teleurstelling om mijn ongeduld en lezersheftigheid kan ik eigenlijk alleen overwinnen door dit boek te lezen; een strijd met het luttele zelf. Het boek is zelfs geen echte roman, maar een romanachtige autobiografie. Ik geef het dus nog niet op: het kan niet dat ik al die jaren naast de kwestie gelezen heb, wijs ik mezelf zuur terecht. Het kan niet dat poëzie het ultieme genre is. Vanuit mijn ervaring en opleiding weet ik immers: literatuur is meer dan poëzie. En dan is er nog de hele kwestie van wat een genre nu precies behelst: er zijn bijvoorbeeld ook tussengenres, zoals het prozagedicht. Maar als ik dan toch een eigen mening geef (stop uw veelzijdige oren snel nog dicht voor het getoeter begint): poëzie is het ultieme genre. Poëzie is literatuur puur. Poëzie is meer dan literatuur. Het is dood en leven, liefde en duisternis, alles tegelijk, samengeweven tot een fragiele pleister op een wonde. Van wie of wat de wonde is, van het zelf, van de wereld of van de taal, dat is het zoeken in de poëzie. En de pleister voldoet nooit. Zoniet hadden we met Eliot en Plath en zovele anderen de ultieme pleister al gevonden. De wonde gaat echter altijd weer open. De wonde is er op elke plaats en tijd opnieuw. En hoe zit het nu eigenlijk met proza lezen en schrijven: is het een omslachtig verband rond dezelfe wonde?